1789
Ontwerp grootschalig landschapspark
Hoofdlijnenplan Herstel landschapspark
In 2011 is het Hoofdlijnenplan historische buitenplaats Windesheim geschreven ten behoeve van het herstel van het landschapspark van de Nederlandse landschapsarchitect Husly, voorzien van een budgetraming.
Het plan is bedoeld om de komende decennia voort te kunnen. In het plan wordt een aantal voorstellen en aanbevelingen gedaan m.b.t. de directe omgeving van het huis en het door Husly in 1789 ontworpen landschapspark.
Reeds uitgevoerde projecten uit het Hoofdlijnenplan herstel landschapspark
- Het uitbaggeren van alle grachten, watergangen en vijverpartijen in het parkbos.
- Het vrijstellen van monumentale bomen in het parkbos middels het uitvoeren van een dunning. Tevens zijn een groot aantal laanbomen geplant en de esdoornbeplanting in de onderlaag van het parkbos is verwijderd.
- De aanleg van een parkeerplaats voor ca 30 auto’s met aansluitend een nieuwe toegangsbrug voor voetgangers aan de zuidzijde van het landgoed.
- De restauratie van de brug naar de ruïne en de restauratie van het toegangshek bij de hoofdingang en de zij-ingang.
- De restauratie van diverse tuinvazen en de trap in het parkbos.
- Het vervangen van vijf oude bruggen, de aanleg van twee nieuwe bruggen en het realiseren van een uitkijkpunt naast de ruïne.
Tevens is het oostelijke bouwhuis en de inboedel gerestaureerd en gemeubileerd.
Op stapel staande projecten uit het Hoofdlijnenplan landschapspark
Het vervangen van vijf oude bruggen, de aanleg van twee nieuwe bruggen en het realiseren van een uitkijkpunt naast de ruïne is inmiddels dus gerealiseerd. Een gedeelte van de paden in het Parkbos sluit hier al op aan en in de komende jaren volgen er meer paden zodat het project herstel aanleg bospaden kan worden afgerond.
De middelen voor deze publieksvoorzieningen uit het Hoofdlijnenplan komen niet alleen het lokale publiek, maar ook het publiek uit Zwolle ten goede. Het is de bedoeling dat publieksvoorzieningen zoveel als mogelijk worden gegenereerd uit het Rood voor Rood project Windesheim, waarbij landschapsontsierende schuren bij een tweetal panden worden opgeruimd en daarvoor in de plaats twee bouwkavels op het landgoed kunnen worden verwezenlijkt.
De adviserend rentmeester is met de gemeente Zwolle in gesprek over het voegen van twee bouwkavels bij het erf aan de Wijheseweg 59. Het bestuur van de stichting is van mening dat de bouwkavels slechts gesitueerd dienen te worden op het landgoed daar waar het zoveel mogelijk in het landschap past. De opbrengst komt de restauratie van het Parkbos ten goede.
Bruggen, de sieraden van een landschapspark
Bruggen zijn de sieraden van een landschapspark. De bekende landschapsarchitect Hank van Tilborg heeft in het Hoofdlijnenplan Herstel Landschapspark opgemaakt in 2011 een aantal aanbevelingen gedaan. Zo zijn onder de bruggen geen steunpunten toegepast, zodat de zichtlijnen over het water, onder de bruggen door, onverstoord blijven. Als het water minder belangrijk is valt de toog flauwer uit. De brug bij de ruïne is geen echte brug maar een soort balkon die niet op de ruïne landt maar erboven blijft zweven.
In 2018 was het dan zover. Aan het architectenbureau Next te Amsterdam (www.nextarchitects.com), bekend van onder meer de spectaculaire brug “Lucky Knot”, is gevraagd om een ontwerp te maken voor het vervangen van vijf oude bruggen, de aanleg van twee nieuwe bruggen en het realiseren van een uitkijkpunt naast de ruïne.
NEXT architects is gevestigd in zowel Amsterdam als Beijing. Naar aanleiding van de spraakmakende Melkwegbrug in Purmerend werd NEXT in 2013 benaderd voor een internationale prijsvraag voor een nieuwe brug over de Dragon King Harbor rivier, onderdeel van het snel ontwikkelende ‘New Lake District’ in Changsha.
Voor deze bijzondere opgave sloegen de teams in Amsterdam en Beijing de handen ineen om te komen tot het unieke winnende ontwerp: de Lucky Knot. Een combinatie van expertise in infrastructuur en watermanagement. De brug is al een icoon en door CNN uitgeroepen tot “een van de meest spectaculaire en baanbrekende bruggen ter wereld ”
Michel Schreinemachers en Wiebe Strick van Next architects, hebben in samenspraak met het bestuur van Stichting Landgoed Windesheim en onder toeziend oog van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE), welstand –en monumentencommissie en monumentenzorg Zwolle een zogenaamde “bruggenfamilie” ontworpen. In dezelfde ontwerplijn zijn twee landhekken en een zitplek op de heuvel ontworpen. Deze zijn in juni 2021 geplaatst.
Gekozen is voor cortenstaal. Cortenstaal is een weervast staal dat weinig onderhoud vraagt en waarbij de natuurtint opgaat in de omgeving. Cortenstaal is een metaallegering, bestaande uit ijzer waaraan koper, fosfor, silicium, nikkel en chroom zijn toegevoegd. De bruine roestkleur van cortenstaal is het meest typische kenmerk.
De roestkleurige en zeer dichte oxidehuid schermt het dieper liggende materiaal af van zuurstof, waardoor de oxidatie sterk vertraagt. Door de oxidehuid is het niet nodig het materiaal te schilderen. De leuningen zijn thermisch te verzinken met een twee laags witte poedercoating. Door de leuningen de kleur wit te geven zijn de bruggen tijdens de wandeling toch goed zichtbaar en staan zij in contrast met het donkere bos. De materialisatie en de kleur van de bruggen is hetzelfde. Op deze manier zijn de bruggen op het landgoed, ondanks een andere vorm toch familie van elkaar.
Bij de toogbruggen in het begin van het parkbos zijn de takkerige leuningen leidend. Naarmate men dieper in het Landschapspark komt worden de paden smaller en de bij de bruggen wordt dan de loopplank leidend.
Uitzichtbrug bij de ruïne. Op de brug van links naar rechts: topontwerper Michel Schreinemachers (Next Architects), de bekende landschapsarchitect Hank van Tilborg (H+N+S Landschapsarchitecten), bruggenbouwer Louis Buiting (Buiting Machinebouw en Staalconstructie).
In de loopplanken zijn strips staal uitgesneden. Het effect dat dit met zich meebrengt doet denken aan de lichtvlekken van de zonnestralen die menigeen wel eens op de bodem het bos heeft gezien. De bruggen bieden door hun vormgeving verre uitzichten over het water. Door het toevoegen van een leun- of zitplek op de bruggen kan het gebied rustig worden bekeken.
De levering en montering van de bruggen zijn lokaal uitbesteed aan Buiting B.V (www.buitingstaalbouw.nl). Buiting B.V. is een middelgroot modern geoutilleerd machinebouw- en staalconstructiebedrijf, gevestigd in Broekland en Almelo, dat middels een ver doorgevoerde automatisering kwalitatief goede producten levert door heel Nederland. De bruggen zijn geplaatst in juni 2021.
Oudste vermelding van de buitenplaats
Volgens de oudste vermelding is, iets ten westen van het kloostercomplex en het dorpje Windesheim, de voormalige havezathe Windesheim gesticht door Reinier Schaep. De bouw van de havezathe moet tussen 1599 en 1613 hebben plaatsgehad. Die havezathe heeft anderhalve eeuw stand gehouden, totdat het in de 18e eeuw geheel is vernieuwd. Men spreekt vanaf dat moment niet meer van een havezathe maar van een buitenplaats, waarbij het grootschalig landschapspark werd aangelegd.
1767-1813
Baron en barones van Plettenberg – Feith
Opdrachtgevers van Husly
Windesheim werd in 1730 aangekocht door Gijsbert van Dedem, die zich niet op Windesheim vestigde omdat het huis toen nog vrij klein en in slechte staat was. Na zijn overlijden ging het eigendom over naar Paulus Benelle, een rijke Amsterdamse koopmanszoon. Hij startte de genoemde modernisering en vergroting van het huis en vergrote daarnaast ook de omvang van het landgoed. Toen hij het financieel echter niet meer op kon brengen werd het landgoed op 8 mei 1752 bij executie verkocht. Hierna is het in verschillende handen overgegaan.
Op 10 april 1767 kocht Joachim baron van Plettenberg de havezathe voor ƒ 47.000,- om het samen met zijn vrouw te gaan bewonen – eerst alleen in de zomer als een echte buiten maar later permanent. Op 18 augustus 1793 overleed hij. Zijn vrouw Cornelia Charlotte Feith stierf op 5 november 1812 op Windesheim. Het vooraanstaande echtpaar Van Plettenberg heeft een grote rol gespeeld bij de ontwikkeling van het centrale deel van het landgoed.
In hun opdracht stelde de Nederlandse architect Jacob Otten Husly in 1789 een advies op voor een grootschalige tuin- en landschapsparkaanleg van maar liefst 25 hectare die tot op de dag van vandaag de structuur van de buitenplaats bepaalt. Husly ontwierp ook het gebouw aan de Keizersgracht 324 in Amsterdam voor het genootschap Felix Meritis dat zich geinspireerd door de verlichtingsidealen richtte op bevording van de kunst en wetenschap.
De nieuwe landschapsarchitectuur
Mogelijk speelde de literator/dichter Rhijnvis Feith, tevens burgemeester in het naburige Zwolle, een bemiddelende rol bij het betrekken van Husly bij landgoed Windesheim. Met zijn zwager Van Plettenberg deelde Rhijnvis Feith een gemeenschappelijke liefde voor de nieuwe landschapsarchitectuur. Van Rhijnvis Feith is bekend dat hij al in 1783 begint met de verandering van zijn landgoed Boswijk in een landschapspark, vermoedelijk naar eigen ontwerp (iets dat in die tijd vaker voorkwam). Het was in die tijd gewoon dat de eigenaar zich intensief bemoeide met het ontwerp, al dan niet geholpen door een architect. Landschapsarchitecten zoals wij die nu kennen, bestonden nog niet.
Stourhead
Ook in het geval van het Engelse Stourhead was eigenaar Henry Hoare II de drijvende kracht. Hij richtte samen met architect Henry Flitcroft zelf de tuinen in.
Bij de ontwerpen bezigde Hoare het principe dat bij een wandeling door de tuinen nooit tweemaal hetzelfde gezien mocht worden. Hoare maakte slim gebruik van de natuurlijke ondergrond, en versterkte en accentueerde die op kunstige wijze.
Driedimensionaal schilderij
Voor de tuin liet hij zich inspireren door de Italiaanse en Franse landschapsschilderijen uit de 17e eeuw, van onder andere Claude Lorrain, Nicolas Poussin en Gaspar Dughet. De bedoeling was om een soort driedimensionaal schilderij te maken. Het schilderij ‘Aeneas op Delos’ van Claude Lorrain is vrij letterlijk in het terrein te herkennen. In de rest van het park komt ook de reis van de mythische held Aeneas naar voren. Hoare liet verschillende klassieke gebouwen en tempels in de tuinen plaatsen. Ze moesten de eruditie van de eigenaar uitstralen.
Stowe
Een ander bekend voorbeeld uit die tijd is het landgoed Stowe. Stowe is een tijdgenoot van Windesheim en delen van Stowe zijn qua opzet vergelijkbaar met Windesheim. Stowe is een 200 hectare groot landschapspark dat gerealiseerd werd door de Britse adellijke familie Temple, eigenaars van Stowe sinds de 17e eeuw. Het park is vooral de creatie van Sir Richard Temple (1675 -1749), later Viscount van Cobham en daarom Lord Cobham genoemd, en zijn neef met dezelfde naam: Viscount Richard Temple (1711 – 1779), later Earl Temple en daarom met die laatste naam aangeduid. Lord Cobham begon in 1716 met de verandering van de tot dan toe formele tuin in een landschapstuin. Daartoe nam hij in dat jaar Charles Bridgeman als tuinarchitect in dienst.
Vanaf 1730 kwam William Kent bij hem werken als architect, tevens tuinarchitect samen met Bridgeman. Kent had veel in Italië gewerkt en was, zoals gebruikelijk in die tijd, weg van de klassieken; vandaar de vele classicistische gebouwen op het landgoed. Daarna kwam, in 1741, de beroemde landschapsarchitect Lancelot ‘Capability’ Brown op Stowe werken, eerst samen met William Kent, later alleen. Hij bleef daar tot 1750, mogelijk omdat toen Earl Temple het landgoed erfde van zijn oom en zijn eigen ‘head gardener’ meebracht. Stowe bestaat uit verschillende delen met bijzondere bomen en mooie slingervijvers, die de vele beelden en tempels weerspiegelen.
Het stemmingslandschap van Husly
De basis voor het huidige terrein is gelegd door het echtpaar Van Plettenberg. De heer des huizes, Joachim baron van Plettenburg (geboren in 1739 te Leeuwarden), had diverse belangrijke functies bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie. In 1764 vertrekt hij als raad-extraordinaris van Indië met het schip Amerongen naar Indië. Na verschillende functies eindigt hij als gouverneur in Kaap de Goede Hoop. In 1783 wordt hij eervol ontslagen, twee jaar later keert hij naar Nederland terug en vestigt zich op Huis Windesheim bij Zwolle. Met zijn vrouw Charlotte Feith heeft Van Plettenberg een grote rol gespeeld bij de ontwikkeling van Windesheim zoals we dat nu kennen. In hun opdracht stelde Jacob Otten Husly in 1789 een advies op voor een grootschalige tuin- en parkaanleg die tot op de dag van vandaag de structuur van de buitenplaats bepaalt. Baron van Plettenburg kan maar kort van zijn werk genieten; hij overlijdt in 1793. De realisatie van de buitenplaats was waarschijnlijk nog in volle gang.
Husly
Jacob Otten Husly (1738-1796), zoon van Albert Otten en Anna Hendrica Huslij, verhuisde op jonge leeftijd vanuit Doetinchem naar Amsterdam om daar onder leiding van zijn ooms, befaamde stucdecorateurs, het stucwerkvak te leren. Husly ontwikkelt zich vervolgens tot architect. In 1758 was hij mede-oprichter van de maatschappij ‘Vriendschap vereenigt de Kunsten’, een directe voorloper van de Stadsteken-academie, een instelling die een belangrijke rol zou spelen in het Amsterdamse culturele leven. Otten Husly werd later directeur van de Stadstekenacademie. Otten Husly’s bekendste ontwerp is waarschijnlijk dat voor het nieuwe gebouw van het genootschap Felix Meritis (1787-1789) in Amsterdam. Nog imposanter is zijn ontwerp voor het stadhuis van Groningen uit 1787.
Het advies
In 1789 stelde Otten Husly het advies op voor het landschapspark Windesheim, in opdracht van het echtpaar Van Plettenberg-Feith. Husly ontwierp een tuin volgens de landschappelijke tuinstijl, die in de achttiende eeuw opkwam. De parkaanleg kende een losse, natuurlijk ogende opzet met slingerpaden en kronkelvijvers (Serpentines). In de parkaanleg bevonden zich voor die tijd kenmerkende elementen als een ‘Temple champetre’ (tuinkoepel) en een ‘Temple Chinoise’ (Chinese koepel) waarin een beeld van de godin Flora was geplaatst. Op een kunstmatig aangelegde verhoging, een bergje, stond een solitude of ‘klein open verblijf’.
Lossere stijl
Terwijl de gebouwen in die tijd een formeel en streng uiterlijk kregen, werd bij de tuinaanleg voor een lossere stijl gekozen. Men wilde geen geometrisch geordende tuinen meer à la Versailles, maar ‘echte’, zij het wel zorgvuldig ontworpen natuur. Deze echte natuur verkreeg men door de mooiste plekken uit de natuur in één tuin te concentreren en aldus een soort Arcadië te creëren met vijvers, kronkelige stroompjes en paden, tempeltjes, treurbomen en dergelijke. Een wandeling door de tuin bracht de bezoeker langs een aantal klassieke literaire en filosofische thema’s. Later, onder invloed van de romantiek, wilde men naast mooie ook huiveringwekkende en spannende sfeerbeelden oproepen. Deze stroming staat bekend als ‘the beauty and the sublime’, waarin ‘variety’ en ‘imagination’ centraal staan. Deze ontwikkeling in de tuinkunst heeft vanaf omstreeks 1760 voor grootschalige transformatie van het Nederlandse landschap gezorgd, ook in Windesheim.
Rechtlijnige lanenstructuur
Husly zal bij zijn bezoek aan het terrein (eind 1788 of begin 1789) met de uitgangsituatie zijn geconfronteerd zoals zichtbaar op de topografische kaart van de Linie van de IJssel uit 1783, waarbij het huis Windesheim aan alle kanten in een rechtlijnige lanenstructuur ligt ingebed. Husly handhaaft een deel van de oude lanen, integreert ze in zijn plan. Hij kleedt ze behendig in door nieuwe beplanting erlangs te slingeren en onregelmatig aan te brengen:
‘En in de Bosquetten worden differente opgaande boomen hier en daar gezet als Larix, Populieren, Dennen, enz. op stam. Zoo dat de opgaande boomen der tegenswoordige bepooting van de Laanen die in deze Bosquetten vallen hier en daar kunnen blijven staan, mits niet te regulier dus de slegsten worden uitgerooid.’
Sturing opdrachtgever
De opdrachtgever heeft zonder twijfel sturing gegeven aan het parkontwerp. Tuinhistoricus Erik de Jong heeft in het tijdschrift Groen (1990, nr. 7) er op gewezen dat de inbreng van opdrachtgever Plettenberg in dit verband niet moet worden onderschat; gezien de verhandelingen over eigentijdse tuinkunst in diens nagelaten bibliotheek moet hij gezien worden als een dilettant (amateur-expert). In de bibliotheek van de weduwe Van Plettenberg is onder meer een Franse vertaling aangetroffen van Hirschfeld’s ‘theorie der Gartenkunst’ uit 1779-1785, een groot Duits standaardwerk op het gebied van de landschapskunst.
Reiservaring
Otten Husly moet zelf ook bijzonder goed op de hoogte te zijn geweest van de ontwikkelingen op het gebied van de tuinarchitectuur in die tijd om zich succesvol op dat vakgebied te kunnen bewegen. Bekend is dat Husly het boek ‘L’Art de former les jardins modernes ou l’art des jardins anglais’ uit 1771 van Latapie bezat, wat volgens De Jong een vertaling is van Thomas Whatleys ‘Observations on modern Gardening’ (1770), waarin een uitgebreide verhandeling gegeven wordt over de landschapsstijl. Bekend is ook dat Otten Husly met landgenoten aan het einde van de de 18e eeuw naar de Oost-Duitse steden Bentheim en Burgsteinfurt reisde, toen enkele van de meest populaire vakantiebestemmingen voor Nederlanders in het buitenland. Hij gebruikte zijn reiservaringen voor twee lezingen die hij na thuiskomst gaf in de sociëteiten Concordia et Libertate en Felix Meritis. Zijn teksten hebben het niet overleefd, maar reisverslagen van tijdgenoten, zoals de arts en zoöloog Petrus Camper, een vriend van Husly, maken het mogelijk zijn reis te reconstrueren. Otten Husly bezocht onder meer de Steinfurtse Bagno, vlakbij Burgsteinfurt. Het was een lusthof aangelegd door graaf zu Bentheim-Steinfurt. Vlakbij bij het gelijknamige slot schiep de graaf een exotisch park in landschapsstijl met een Chinees paleis en een Griekse tempel, fonteintjes en cascadeterrassen. Ongetwijfeld liet Otten Husly zich in zijn ontwerpwerk door zijn reiservaring inspireren.
‘Natuurlijkheid’ en ‘onregelmatigheid’
Met Husly’s advies in briefvorm uit 1789 is een nauwkeurige beschrijving van het ontwerp bewaard gebleven. Uit het advies blijkt dat Husly zich zowel met de praktische als de theoretische kant van het ontwerp bezig heeft gehouden. Uit het manuscript blijkt dat Husly’s gedachten vooral de watervoorziening, accidentatie, beplanting en stoffering betreffen, dit alles ten behoeve van een gevarieerde wandeling met verschillende uitzichten. De praktische ingrepen in het landschap (graven, ophogen, enzovoorts) zijn hem ingegeven door de theoretische eis van ‘natuurlijkheid’ en ‘onregelmatigheid’ en het scheppen van een ‘stemmingslandschap’, aldus De Jong in zijn artikel ‘Architectuur en landschap, Jacob Otten Husly als theoreticus’ uit 1990.
Stemmingslandschap
Het duidelijkste voorbeeld van zo’n stemmingslandschap is het onbereikbare eiland in de Slingervijver aldus De Jong: ‘Oneffen, bergachtig en onregelmatig beplant vormde het als het ware een levend landschapsschilderij, dat contrasteert met de geacheveerde behandeling van de met groene zoden bedekte waterkanten van de slingervijver. Onbereikbaar voor de wandelaar, vervult de op het eiland geplaatste urn die als achtergrond een treurwilg en een spar heeft, de toeschouwer met een gevoel van melancholie en droefheid. Een ontwikkelde tijdgenoot kon ongetwijfeld weten dat Husly deze compositie had ontleend aan een van de meest beroemde voortbrengselen van de toen ‘moderne’ landschapskunst: het eiland met het graf van Rousseau in Ermenonville.’
Het eiland lag in het meer dichte tuingedeelte met bosquetten, direct tegen het huis aan. Een van Husly’s eerste zorgen was hoe hij water een rol in zijn ontwerp kon laten spelen. Zijn ideeën voor slingervijvers met een eiland, een kleinere vijver in de zichtas van het huis en een drinkplaats voor koeien waren ervan afhankelijk. Als spiegelend, levend element in het park was het water van het grootste belang voor de esthetiek van zijn ontwerp en voor de beleving van de natuur door de wandelaar.
Daarvoor moest hij wel de waterstand iets verhogen en het waterpas graven. Nauwkeurig geeft Husly in zijn brief aan hoe de slingering van de waterlopen vormgegeven en bekleed moesten worden. De taluds moesten met ‘zagte en aangename helling…’ worden aangelegd en met groene zoden bedekt.
Beplanting langs de vijverpartijen moest soms tot aan het water doorlopen, zodat men de slingervijver niet geheel langs kon wandelen en in één keer kon overzien. Ook de breedte van het wandelpad langs de vijver wisselde evenals de breedte van de watergang zelf. Het natuurlijk effect moest gehandhaafd blijven, eentonigheid van de wandeling moest worden voorkomen.
Afwisseling en onregelmatigheid moesten het ontwerp en dus ook de beleving ervan in alles bepalen, aldus De Jong. Husly speelde met afwisseling in licht en donker, warmte en koelte, dat al lopend via een wandeling ervaren werd. Hij zette daarbij ook de beplanting zelf in, dat gold als verf op het palet van de landschapsschilder:
‘De Bosquetten ter weerszyde van den Slinger Vyver moeten van Elzen, Eiken, en ander hakhout zijn waar in byzonder geobserveert moet worden het verschil van groen en dezelver kleur, ieder Bosquet moetdus van verschillend hout zyn dat daar ’t best wil groeyen. Haagen komen er geheel niet te pas.’
Bijzondere bomen, heesters en bloemperken werden ingezet om bepaalde plekken te accentueren. Op het eiland in de slingervijver (met de urn) stelde Husly treurwilg, spar en populier (Zilverboomen) voor. Aangrenzend aan het eiland stelde Hij lindes en kastanjes voor, waarbij sommige exemplaren met stokrozen, rozen en zonnebloemen tegen de stammen waren gedacht. Ook in het Engelsch Bosch of de Engelsche Tuin, iets oostelijker gelegen (aan de rechterzijde van de zichtas van het huis richting de Zwolse toren), had Husly bloemen bedacht:
‘De Bosquetten binnen in geleegen behooren alle van vreemde Engelsche en Americaansche boomen, en gewassen te bestaan, die van tijd tot tijd bloeyen, of door verschillend blad, kleur, en gedaante bekoren, zoo moeten ook de buiten Bosquetten aan de zyde van deeze tuin uitkomende tegen het hakhout met vreemd geboomte naar de Teekening bezet worden, het overige wort met gras, en bloemperken afgedeelt naar ’t Plan, in agt neemende om het doorzigt uit deeze Tuin op het stukje bepoote Weiland te behouden als in ’t Plan is aangewezen.’
Van de bijzondere soorten die Husly in zijn advies noemt zijn nog altijd exemplaren terug te vinden, zoals douglasspar, fijnspar, treurwilg, linde en kastanje. Het merendeel van de wandeling werd echter begeleid door eiken (en op enkele plaatsen beuken), onderling op regelmatige afstand geplaatst.
Husly kwam uitgaand van de natuurlijke gesteldheid van het terrein, de mogelijkheden van het landschap en met de internationale literatuur tot zijn beschikking, tot een heel eigen plan dat zich niet eenvoudig laat vergelijken met een ander park uit die tijd. De plantekening van Windesheim is helaas verloren gegaan, maar aan de hand van tekeningen van landschapsparken uit die tijd kunnen we ons toch een goed beeld van de sfeer en het gebruik vormen. Wat opvalt is de grote dichtheid aan paden en de tuinachtige inrichting van de Engelsche Bosch en omgeving. Het sluit aan bij de mode in die tijd en de beelden van vergelijkbare parken die op kunstwerken en oude tekeningen is terug te vinden.
De wandeling is de samenbindende factor in het plan van Husly. Het geheel is ontworpen vanuit het verlangen de wandelaar er fysiek, emotioneel en spiritueel bij te betrekken. De zorgvuldige combinatie van water, aarde en beplanting diende om stemmingen op te roepen. Dit deed Otten Husly door heel verschillende plekken en sferen te creëren die waren gegroepeerd langs een rondwandeling.
Contrast en doorzichten
Prachtig in contrast met het compact opgezette, vrij dichte parkgedeelte van het Engelsche Bosch (de Engelsche Tuin) en omgeving staat het voorstel van Husly voor de landschappelijke wandeling verder achterop het terrein. Volgens zijn advies kwam hier een slingerpad door een ruim opgezet landschapspark. Deze wandeling leidde langs diverse markeringspunten. Doorzichten werden gecreëerd naar de nabijgelegen molen, een weiland en een bestaande boerderij met op de achtergrond de kerk van Windesheim.
Abreuvoir (drinkplaats voor koeien)
In Husly’s concept speelde een bergje met ervoor een abreuvoir ofwel drinkplaats voor koeien een belangrijke rol. De in groepjes drenkende koeien, hun bewegingen en de melkende boeren brachten een gevoel van landelijkheid met zich mee en verhoogden de esthetische kwaliteit van het landschap ter plaatse. De koeien zijn te zien als schilderachtige elementen in een landschappelijke compositie.
Agrarisch decor: (brandrode) runderen
Heden ten dage lopen in de weilanden van het Parkbos wel eens de brandrode runderen van het ecolgische bedrijf Overesch (www.overesch.nl). Het is een ras dat hier van oorsprong thuis hoort. Ze kunnen goed leven op de sobere graslanden. De kalveren blijven bij hun moeder. Brandrode runderen zijn middelgroot. Het zijn rustige en vriendelijke dieren, voor elkaar en voor de mens, wat hen goed hanteerbaar maakt. Het lekkere vlees van deze brandrode rund is verkrijgbaar in de ecologische winkel van Overesch aan de Hondemotsweg 40 in Raalte.
Geleende landschap
Het (agrarische) landschap in de directe omgeving werd zo gebruikt ter versterking van de ‘pastorale idylle’ en de beleving van het parklandschap; een principe uit de landschapsstijl dat bekend staat als ‘the borrowed landscape’. Agrarisch landschap en tuinlandschap vloeiden hier subtiel in elkaar over en bij beide kreeg de wandelaar tal van pastorale associaties.
Grote landschappelijke eenheden
Husly’s manuscript illustreert op unieke en directe wijze de nieuwe benaderingswijze van natuur en kunst. Hij componeerde niet een wandeling met een opeenvolging van statische landschappelijke ‘beelden’ gestoffeerd met tuinsieraden, zoals in de jaren zeventig en tachtig van de achttiende eeuw gebruikelijk was, maar dacht in grote landschappelijke eenheden. Zijn plan kenmerkt zich door de tegenstelling van het dichte, compacte wandelbos met vijvers, doorzichten en een stoffage van urn en Chinese brug aan de ene kant met een open weidelandschap, zichtbaar vanaf diverse kunstmatige hoogtes, dat gekarakteriseerd wordt door pastorale uitzichten en een stoffage van koeien, een boerderij en een molen.
Enig in zijn soort
Het is voor zover bekend de enige keer dat Otten Husly zich heeft bezig gehouden met de landschapsarchitectuur, wat Windesheim in cultuur- en tuinhistorisch opzicht zeer bijzonder maakt. Husly’s manuscript waarin de achterliggende principes uitvoerig en uit de eerste hand zijn beschreven, is bewaard gebleven. De plattegrond waarvan in het advies wordt gesproken, is helaas verdwenen. Maar op basis van de minuutplankaart uit 1811 kunnen we ons een vrij goed beeld vormen van de oorspronkelijke parkaanleg.
1813
Aankoop door baron de Vos van Steenwijk, genaamd van Essen
Na het overlijden van mevrouw van Plettenberg werd Windesheim te koop aangeboden. Haar erfgenamen verkochten Windesheim in 1813 aan Hendrik Antonie Zwier baron de Vos van Steenwijk, genaamd van Essen. In deze familie is het huis steeds van vader op zoon vererfd, tot het in de Tweede Wereldoorlog is gebombardeerd. Hendrik Antonie vestigde zich pas in 1828 op Windesheim en overleed in 1834; hij heeft er waarschijnlijk weinig veranderd. Zijn tweede zoon Evert baron de Vos van Steenwijk genaamd van Essen heeft het huis verfraaid en gemoderniseerd. Hij kocht aanliggende gronden, waaronder de oostelijk gelegen boerderij Wittengoed, die hij liet afbreken. Aan de zuidzijde van de Windesheimerweg liet hij een nieuw pand bouwen. Zijn enige zoon Jan Arend Frederik liet in 1901 zuidwestelijk van het huis een veeschuur en overdekte mestbewaarplaats bouwen. Aan de zuidzijde van de Windesheimerweg werden begin 20e eeuw ook diverse dienstwoningen gebouwd, waaronder de zogenoemde bosbaaswoning en tuinmanswoning.
Na het overlijden van Jan Arend Frederik baron de Vos van Steenwijk genaamd van Essen in 1905 werd zijn enig overgebleven zoon Frederik Henri eigenaar, die in 1914 huwde met Rutgera gravin Schimmelpenninck van het Nijenhuis bij Diepenheim. Dit echtpaar gaf landschapsarchitect Leonard A. Springer de opdracht de directe omgeving van het huis te veranderen. Springer ontwierp ter plaatse van de oude moestuin oostelijk van het omgrachte landhuis en het oostelijk bouwhuis een neo-barokke verdiepte rozentuin, die begin jaren tachtig hersteld is. De moestuin is toen waarschijnlijk naar de overzijde van de Windesheimerweg verplaatst, buiten de dubbele omgrachting. Westelijk van het hoofdgebouw en het westelijk bouwhuis ontwierp Springer een geometrische bloementuin met zandstenen vijverbassin. In 1934 is het voorplein verfraaid door de aankoop van beelden. Voor de nissen van de gebogen middendelen van de bouwhuizen werden 18e eeuwse beelden aangeschaft. Ook de tuinvaas in het midden van het voorplein is toen geplaatst.
Op 20 oktober 1944 werd het huis, dat kort daarvoor nog Duitse officieren huisvestte, tijdens een precisie-bombardement door de Britse Royal Airforce verwoest.
Naar verluid waren de geallieerden van het feit op de hoogte dat de SS-officieren reeds een veilig heenkomen gezocht hadden maar moest het bombardement desalniettemin gewoon doorgang vinden. De bommen waren heel precies gemikt: van het huis was alleen het fundament en de gemetselde toegangsbrug over. De beide bouwhuizen werden grotendeels gespaard.
De eigenaar, die na de oorlog in Frankrijk woonde, heeft van herbouw van het huis afgezien. Als het echtpaar De Vos van Steenwijk – Schimmelpenninck op Windesheim was, logeerden zij in de voormalige tuinmanswoning, een villa aan de overzijde van de Windesheimerweg. De heer en mevrouw De Vos van Steenwijk – Schimmelpenninck zijn in resp. 1969 en 1973 overleden. Na de boedelscheiding werd Jan Arend de Vos baron de Vos van Steenwijk genaamd van Essen eigenaar van het landgoed. Onder zijn bewind is begin jaren tachtig het oostelijk bouwhuis gerestaureerd en voor bewoning geschikt gemaakt. In die periode zijn tevens de rozentuin en het voorplein opgeknapt. In 1999 is het westelijk bouwhuis gerestaureerd en vervolgens in erfpacht uitgegeven ten behoeve van bewoning.
Het oostelijk bouwhuis is sinds het overlijden van Jan Arend baron de Vos van Steenwijk genaamd van Essen als laatste telg van het geslacht in 2008, niet meer als woonhuis in gebruik. Het biedt nu onderdak aan Stichting Landgoed Windesheim die is belast met de zorg voor het landgoed met als doel ‘het behoud van het landgoed als particuliere economische eenheid, waarbij een duurzaam evenwicht tussen alle aanwezige functies voor de toekomst blijft gehandhaafd’.
1944: het bombardement
Naast de drie ontwerpers en de opdrachtgevers die hun persoonlijk stempel drukten op de ontwikkeling van landgoed Windesheim, geldt de Tweede Wereldoorlog als een belangrijk moment in de geschiedenis van het landgoed. De vordering van het landhuis door de Duitse Wehrmacht in 1944 markeert een kantelpunt in de geschiedenis.
Het verzet gaf de Duitse bezetting door aan de geallieerden, die er geen gras over lieten groeien: al na een paar dagen vlogen enkele bommenwerpers naar het Zwolse kerkdorpje, waar ze hun explosieve last welgemikt lieten vallen. Goed bedoeld, maar mosterd na de maaltijd; de Duitsers waren de dag ervoor vertrokken. De wetenschap dat het bombardement geen doel heeft gediend maakt de nog aanwezige leegte tussen de gespaarde koets-/bouwhuizen voor het voormalige hoofdgebouw des te schrijnender.
Kort na de oorlog is overwogen het kasteel te herstellen, maar dat bleek onhaalbaar.
De resten van de muren zijn daarop omver gehaald, tot enkel de fundamenten overbleven die vandaag de dag via een brugplateau nog zichtbaar zijn.
1813: de Zwolse tuinarchitect George Blom
Omstreeks 1812 werkte de Zwolse architect George Anton Blom op Windesheim. Blom wordt in verschillende geschriften zowel met de term hovenier als architect aangeduid. Hij lijkt uitsluitend in Overijssel werkzaam te zijn geweest. Tot op heden zijn slechts enkele concrete projecten van deze Zwolse tuinarchitect bekend. Hij werkte naast Windesheim onder meer aan de tuin van het Amelink bij Enschede, het landgoed Vilsteren en landgoed De Horte. Door het ontbreken van precieze gegevens is weinig te zeggen over zijn invloed op de aanleg en zijn stijl van werken. Uit het verschil tussen de historische kaarten waar Windesheim op is weergegeven is echter af te leiden dat het plan van Husly (zoals zichtbaar op de minuutplankaart van 1812-1832) in de negentiende eeuw is aangepast aan de mode van de tijd.
Laten we maar aannemen dat dit het werk van Blom is. Op de historische kaarten van 1865 (z/w) en met name die van 1900 (kleur) is duidelijk zichtbaar dat in het deel direct ten noorden van het huis (het zogenaamde ‘Engelsche Bosch’) wijzigingen in het padenverloop zijn doorgevoerd. Husly had hier op een relatief klein oppervlak veel paden gesitueerd, in een sterk kronkelig verloop. Op de kaart anno 1900 is het aantal paden in het Engelse Bosch teruggebracht en heeft het onregelmatig kronkelige verloop plaats gemaakt voor luie slingerlijnen de heersende mode volgend.
2011: Hoofdlijnenplan
Een draai aan het rad
Restauratie naar de ontwerpprincipes van Husly
Alles moet aparter dan apart,
Alles moet unieker dan uniek,
Alles moet bijzonder,
En dat alles maakt, dat alles weer moet.
Alles moet unieker dan unieker,
Alles moet aparter dan aparter,
Alles moet bijzonderder dan,
Alles wat allang bijzonder was.”
Deel van de songtekst “De Beatles en de buren” van Acda en de Munnik op het album “Hier zijn” (2000)
De hierboven geschreven liedtekst is afkomstig uit een afstudeeronderzoek van Bart van der Westen en Peter Westerink, studenten van Wageningen University & Research. Zij halen de tekst aan omdat ze die exemplarisch vinden voor de laatste decennia. Alles moet tegenwoordig apart, uniek en bijzonder zijn – alles om je je in deze tijd te kunnen onderscheiden van de massa.
In hun afstudeeronderzoek bepleiten de beide studenten dat er oog moet zijn voor het verleden, vaak is in het verleden al veel bereikt wat allang bijzonder is. De vele cultuurhistorische relicten die ons land rijk is staan voor het rijke verleden dat Nederland kent. De waarde van deze objecten zijn onmisbaar om de unieke geschiedenis van Nederland te kunnen vertellen. Het gaat vervolgens om de manier waarop deze geschiedenis verteld kan worden. Waarom nieuwe aanpakken bedenken, terwijl voldoende inspiratie uit het verleden voor handen ligt?
Het voorgaande betoog gaat volledig op voor Windesheim. Er ligt vanuit het verleden een prachtige basis voor Windesheim, de diverse verhalen liggen werkelijk voor het oprapen. De rijke erfenis hoeft hier en daar slechts wat gearticuleerd te worden. Dat, plus enkele gerichte toevoegingen, is genoeg en volstaat om een fantastisch resultaat te bereiken. Dat is de onderliggende planvisie van het hoofdlijnenplan. Windesheim is van zichzelf al bijzonder genoeg! De historische kwaliteiten aanzetten en hierop verder bouwen is de hoofdopgave.
Dit betekent dat er wel degelijk ontworpen wordt aan Windesheim: wij geven met dit plan weer ‘een draai aan het rad’. Dit hoofdlijnenplan voegt een nieuwe planlaag toe, Wij maken keuzes, omdat het huidig functioneren van het landgoed daarom vraagt en/of daar waar de kennis van het verleden hierom noopt (omdat simpelweg de gegevens ontbreken hoe het exact was). De principes van Springer en Husly worden gebruikt in het herontwerp, hier wordt zoveel mogelijk bij aangesloten, maar het blijft natuurlijk een hedendaagse interpretatie hiervan. Of dit historisch volledig te verantwoorden is maakt daarbij niet zo heel veel uit. Een landgoed is een levend landschap, waarvan de toekomst net zo belangrijk is als het verleden. Juist de gelaagde historie van Windesheim laat zien dat het interessant kan zijn dat elke tijdlaag zijn invloed heeft, mits zorgvuldig in de bestaande situatie ingepast.
“Doe mij maar een ruine” zei men in de 18e eeuw.
Door de landschapsarchitecten werd in 2011 geadviseerd de ruine daarom niet te herbouwen. Vanuit historisch perspectief verdient het koesteren van de ruine de voorkeur, en deze te beschouwen als een dramatische “folly” in de traditie van de landschapsstijl, één van de attractiepunten in de wandeling in die tijd. De ruine is thans opgenomen in de wandeling in het Parkbos waarbij men via een brugplateau de ruine van de achterkant kan kijken.
Waterpartijen
Windesheim kent een eigen watersysteem. De waterstructuur is de meest duurzame planlaag en behoeft in structurele zin de minste verandering.
De opzet en het verloop van de waterpartijen is nog vrijwel gaaf en daarmee historisch bijzonder waardevol. Voorgesteld wordt de waterlopen uit te baggeren, de oorspronkelijke vormen zoveel mogelijk te reconstrueren -strak begrensd- en de watergangen vrij te maken van rietbeplanting. Het verbeteren van de waterkwaliteit is een zorgpunt en vraagt aparte aandacht in relatie tot het beheer en achterstallig onderhoud (baggeren). Doel is daarbij niet alleen het beoogd beeld te bereiken met in het oog springende waterpartijen als cruciaal onderdeel van het parkbeeld, maar tegelijkertijd ook het verbeteren van de doorstroming en daarmee de waterkwaliteit.
Hoogteverschillen
Ook in de lay-out van het land, als negatief van het water, worden geen grote wijzigingen voorgesteld. Ook worden nauwelijks nieuwe hoogteverschillen toegevoegd. Wel worden plaatselijk kleine reconstructies voorgesteld. Het gaat dan om hermodelleren op kleine schaal: het opvullen van kuilen, het terugbrengen van glooiende grondvormen en het aanscherpen van hoogteverschillen. Door plaatselijk beplanting weg te halen worden de contouren van de oorspronkelijke kunstmatige verhogingen uit het plan van Husly weer in hun volle glorie zichtbaar.
Begroeiing
Windesheim heeft, in samenhang met de IJsseluiterwaarden, goede potenties voor met name bos van rivierklei met bijbehorende ecologische kwaliteiten. Daarnaast heeft het terrein als historische buitenplaats ook landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Al deze aspecten moeten in het bosbeheer worden geïntegreerd. Het bos staat bekend om één van de best ontwikkelde zeldzame bosgemeenschappen Essen-Iepenbos in Overijssel. Zowel het Droge Essen Iepenbos als het Elzenrijk Essen Iepenbos komt in het Parkbos voor.
Windesheim vormt onderdeel van de robuuste verbindingszone tracé Hattem-Ommen. De bijbehorende natuurdoelen zijn: versterking van de oppervlakte bos vooral aan de zuidkant van het landgoed, struweel en onbemest hooi en grasland op klei. Lokaal worden moerassige laagten met poelen en riet ontwikkeld. Deze zaken hebben zeker een plek op het landgoed, echter met name buiten het historische deel.
In de beplanting in het historische landschapspark zijn de nodige verandering voorgesteld. De monumentale bomen uit de tijd van Husly en Springer, verdienen alle aandacht. Deze zijn zoveel mogelijk vrijgezet zodat deze nog eeuwen mee kunnen. Op bepaalde plekken is bos verwijderd om doorzichten te creëren, of dit te verwijderen waar het het beoogde beeld verstoord (dit is bijvoorbeeld in het noordelijk deel het geval met rododendron).
Door veel beuk weg te halen (opslag) ontstaat meer lichttoetreding; dit geeft betere groeikansen voor een rijke onderbegroeiing. Excessieve esdoornverjonging kan die ontwikkeling als een soort onkruid van het bos in de weg staan. Dit “onkruid” wordt in een driejaarscyclus onder de duim gehouden. Elk jaar wordt 1/3 aangepakt.
Verder wordt voorgesteld om plaatselijk beplanting terug te zetten (bijvoorbeeld taxus) waar deze is doorgeschoten. Op bepaalde plaatsen in het park wordt op enkele bijzondere plekken speciale in de zin van bloeiende / sierwaarde beplanting (heesters/vaste planten) voorgesteld, om deze plekken te accentueren.
Het bosbeeld in het landschapspark van landgoed Windesheim varieert nogal, onder andere als gevolg van beheeringrepen en bijvoorbeeld stormschade. Het verjongen van het bos is een zorgpunt en vraagt aparte aandacht. Door leiding van een expert is een bosverjongingsplan opgesteld en uitgevoerd. Bomen die niet aanslaan worden vervangen.